Ik schilder dan ook zelden paarden. Koeien, kalveren en jongvee laten zich makkelijker schilderen. Willem Maris noemde ze al ‘lichtvangers’. Koeien zijn hoekiger, schonkiger, uitnodigender om met stevige kwaststreken neer te zetten. Een paard laat dat voor mij niet toe. Haar gratie remt me. Ze staat en loopt uitsluitend mooi te zijn, onovertroffen. Een koe staat koe te zijn, graast, ligt te herkauwen, maakt melk, is, kortom, aan het werk. Een hedendaags paard is daar ver boven verheven. Misschien dat het standsverschil me parten speelt.
Een tijd terug zag ik grote groepen paarden lopen op het Selmien bij Drachten. Vlakbij, in een hoek van het weiland stond een troep ruinen voor een boomwal wat met elkaar te klieren; wat duwen en bijten, niet serieus, alleen wat donderjagen.
Ze vormden een compacte groep, zoals een beeldhouwer het zou formeren. Maar ook ideaal voor deze schilder. Ze waren zo druk met elkaar dat ze even vergeten waren alleen maar mooi te zijn. Nou bleven ze dat toch wel, alleen lag het er niet meer zo dik op. Aan één onbewaakt ogenblik had ik genoeg. Zo kon ik ‘Bende van Ruinen’ schilderen.