Ze schrijft dan: ‘De achterkant van het doek zou een aanwijzing kunnen geven. Er staat ‘nooit vernissen’ op geschreven, iets wat inderdaad nooit is gebeurd. Net als tijdgenoten Jan Sluijters en Piet Mondriaan wilde Gestel rond 1910 benadrukken dat een schilderij een plat doek is, een compositie in verf, geen benadering van de werkelijkheid.’ Ze vervolgt dan: ‘Daarmee is dan ook het meest plausibele antwoord gevonden: de dame heeft nooit werkelijk voor de kunstenaar gezeten. Ze is een verbeelding op doek, en bestond slechts in de verbeelding van de kunstenaar.’
Ik vind dat een adembenemende pirouette, een spookdeeltje dat je hier ziet en plotseling zonder overgang ergens anders in het universum verschijnt. Einstein werd er gek van. Ik bedoel eigenlijk te zeggen dat ik het onnavolgbaar vind hoe ‘nooit vernissen’ verwijst naar het platte doek en naadloos overgaat in de constatering dat de dame een verbeelding betreft. Nou kan dat verband houden met het feit dat Kunstgeschiedenis op de Academie maar een bijvak was, en ik maar een eenvoudige schilder, maar ik heb m’n twijfels. Ik bespeur Magisch Denken.
Als ik het doek bekijk; heel decoratief, plat inderdaad dwz amper suggestie van ruimte, een vleugje kubistisch, heel zwierig, prettig schilderij. Dan valt mij het handje op. Het is taf taf taf met een paar directe streken neergezet, de vingers volgen de kaaklijn naar de kin, de laatste kootje van de ringvinger gebogen achter de pink. Dat komt op mij over als waargenomen, het is geen verzonnen handje. Het is gezien, geabstraheerd weliswaar, maar gewoon gezien. Ook andere elementen wijzen daarop. Er is dus, m.i, heel simpel, een dame geweest die met een gele hoed op voor Gestel heeft geposeerd. So What.
Ook lijken mij de woorden ‘nooit vernissen’ gewoon betrekking te hebben op het feit dat Gestel het matte ingeschoten uiterlijk van het doek wilde handhaven. Sommige schilders houden daarvan. Als het schilderij in de loop der jaren vies wordt heb je wel een probleem, maar dat is van een andere orde, daar bekommert een ware artiest zich niet om. Dus gewoon ‘nooit vernissen’ omdat Gestel vernis in dit geval niet mooi vond. En dan dat platte vlak; ik geef het op. Ik kan geen verband bedenken tussen ‘nooit vernissen’ en dat Gestel geen benadering van de werkelijkheid wilde geven. Zou Gestel bang zijn geweest dat vernis het schilderij opeens realistisch zou maken? Of ruimtelijk? Kom nou.
Mijn conclusie: van het schilderij ‘Dame met gele hoed’ van Leo Gestel is het model onbekend en het is conform de instructies van de meester nooit gevernist. C’est tout. Misschien moet je gewoon schilder zijn om je in een andere schilder te kunnen verplaatsen.
Yuval Harari (Homo Sapiens, Homo Deus) stelt dat wij mensen aan de lopende band verhalen verzinnen, waar we vervolgens zelf in gaan geloven. Volgens mij geeft Joke de Wolf in Trouw daar een voorbeeld van. Kunsthistorici zijn soms net mensen. Verder een leuk artikel, hoor.