Atelier Jannes Kleiker
Tussendiepen 6 | 9206 AD | Drachten
M. 06-12294094
Contact per mail

160325 11

Titels voor schilderijen is een lastig en steeds terugkerend probleem. Je wilt je werken een beetje uit elkaar kunnen houden, van elkaar kunnen onderscheiden. Dus geef je ze titels. Portretten geven niet zoveel problemen; Portret van de heer A, Portret van mw. X. Weinig fantasievol en tot de verbeelding sprekend, wel duidelijk.

Maar wat te doen als je je als schilder hoofdzakelijk met één thema bezighoudt zoals stilleven b.v, of vrouwelijk naakt, of wadgezichten? In mijn geval gaat het om vrouwelijk naakt. Ik kom om in de staande, zittende en liggende naakten. Om ze te gaan nummeren is niet echt je dat; ‘Liggend naakt no. 28’, de kou komt je tegemoet. De naam van het model toevoegen dan? ‘Mientje staat in een hoekje van het atelier’. Dat begint al een verhaaltje te worden, want wat doet die Mientje daar in dat hoekje? Dat roept vragen op, al hoeft dat niet verkeerd te zijn. Maar al die Mientjes en Truusjes geven op den duur net zo goed verwarring en herhaling.

Een kunstwerk als titel geen titel geven, bv.  ‘Zonder titel III’ , wordt niet meer op prijs gesteld. En met je schilderij een compositie te noemen verplaats je het probleem alleen maar. (Alma-Tadema overigens gaf al zijn schilderijen behalve een titel een opusnummer.)

Een schilder zal in een werkzaam leven van vijftig jaar, en twintig schilderijen per jaar, een oeuvre opbouwen van wel duizend schilderijen. Schilderijen worden wel de kinderen van de 

kunstenaar genoemd. Ik moet dan bijna automatisch aan de legendarische koning Salomo denken. Volgens de overlevering had hij duizend vrouwen. En laten we aannemen dat hij in al zijn wijsheid daarbij toch al gauw zo’n duizend kinderen heeft verwekt. Oké, ik geef toe, het is een heel andere tak van sport maar de analogie is opvallend. Hoe zou de wijze vorst al zijn kinderen hebben benoemd? En uit elkaar gehouden? Ik zie al een tafereeltje voor me. Komt zo’n prins, één van de vijfhonderd, voor de troon om zijn vader iets te vragen, zakgeld of zo. Hij maakt een buiging en begint: ’Vader….” Waarop Salomo bromt:  ‘Ja ja, dat kunnen ze allemaal wel zeggen.’

Enkele favorieten zul je altijd herkennen en bij naam kunnen noemen, of het nou kinderen van vlees en bloed of schilderijen zijn. Maar die anderen die net iets minder tot de verbeelding spreken, die met een wat gemiddelder aura? Die bevolken een grijs en mistig gebied. Een gebied van: ’Je komt me bekend voor, maar..’…’ O ja, natuurlijk.’’

Namen en titels lossen niet veel op, maar we behelpen ons er mee. En soms maken we iets goeds, iets heel geslaagds, een groepsportretje b.v, donker met een opvallend licht.

De schilder staat er voldaan voor te knikken en denkt: ‘Deze is echt leuk, ik denk dat ik hem….. Nachtwacht noem.’

Zo gaan die dingen.